ZEN IN HET ALLEDAAGSE LEVEN
Zen-brief 12- juli 2020
Het zitten van Willigis Jaeger (2)
In zijn mondo’s (gesprekken met een groep) gebruikte Jaeger vroeg of laat de metafoor
‘de golf is de oceaan’. Deze metafoor vormde ook de titel van de bestseller die hem grote
bekendheid gaf: ‘Die Welle ist das Meer’, oorspronkelijk verschenen in 2000 en spoedig
vele malen vertaald. Sinds 1990 was hij zeer actief in Würzburg, stichtte daar een
centrum voor contemplatie en - meer het hele land in - een oecumenische
werkgemeenschap voor contemplatief gebed. De RKKerk kreeg het moeilijk met hem
naar mate zijn bekendheid groeide. In 1991 reageerde Ratzinger (voormalige
aartsbisschop van München, later kardinaal en hoofd van de Congregatie voor de
Geloofsleer te Rome). Hij gaf Willigis een spreek- en schrijfverbod, en het verbod om als
priester te mogen voorgaan. Jaeger ging niet weg uit de kerk of de Orde van de
Benedictijnen, maar ging door met de oude geloofsinzichten in zichzelf te laten
evolueren tot een nieuw verstaan. En daarbij stelde hij zijn ervaring ter beschikking van
zeer velen die in zijn woorden een nieuwe spirituele vrijheid ervoeren.
‘De golf is de oceaan’ is een watermetafoor. Watermetaforen zijn zeer oud in de
mythologie en in de religies, en ook in zen. Ze duiden op de onmetelijkheid van het
universum en op het vloeiende karakter daarvan. Bij Dogen is de oceaan datgene wat
ons draagt en omgeeft maar waarvan we de grenzen, het begin en het einde, niet
kennen. Bij Jifu is het water van de altijd stromende rivier het beeld voor ons dagelijkse
leven waarin elk houvast ontbreekt. Bij Ryokan is de dauwdrup beeld van de afkomst van
ons vluchtige bestaan uit het NIETS. Tich Nath Hahn gebruikt de dauwdrup als beeld
voor de mens die er zomaar is, toevallig en uiterst kwetsbaar. Charlotte Joko Beck
beschrijft het ego van de mens als een draaikolkje in een stromend beekje, als een kolkje
dat ontstaat, van alles in zich opneemt en vervolgens weer oplost. Het water in een
moeraspoel weerspiegelt in zen-gedichten het hele universum, zoals ook de dauwdrup
dat doet.
Watermetaforen duiden op de universele werkelijkheid die alles dragend is, onmetelijk,
niet kenbaar, altijd vloeiend en stromend, niet te beheersen. Water kan overgaan in de
vorm van ijs of damp maar blijft altijd water. Water kan zich voordoen als veranderlijke
wolken, als regen en sneeuw, als bedreigende (oer)storm of reddende oase. Als een
woest verzwelgend oppervlak of als een rustige veilige vlakte. De termen ‘flow’ en ‘er-
varen’ ontlenen hun betekenis aan de vloeiende eigenschappen van water. Alle rivieren
stromen samen naar het éne water, de oceaan. Van het universele bewegen van water
kennen we niet de oorzaak (non-causaliteit), het heeft geen vaste vorm of inhoud (non-
substantialiteit) en in welke vorm of beweging we water ook zien… het blijft altijd (het
éne) water (non-dualiteit).
Van de watermetaforen is ‘de golf is de oceaan’ de meest eenvoudige. En daarin ligt de
kracht van deze metafoor. De dauwdrup, de draaikolk, de alles dragende oceaan, de
rivier of de beek: deze meer complexe metaforen geven gemakkelijk aanleiding tot duale
beschouwingen, tot afscheiding van het éne tegenover het andere. De kortheid en de
uiterste eenvoud van de allersimpelste zinsnede ‘de golf is de oceaan’ staat geen
afscheiding toe binnen het éne gebeuren dat men gemakkelijk voor ogen ziet als men in
het golvende water loopt of zwemt: het is altijd het éne water dat eindeloos golft. Golf en
oceaan zijn één in hun breukloos éne bewegen. Ze zijn de sterktste metafoor voor het
ENE dat wij niet kunnen doorgronden maar wel volop ervaren in het golven dat wijzelf
zijn. Waarbij ook de éne golf niet af te scheiden is van de andere golf: ze zijn beide het
éne golvende water, de éne oceaan die veelheid toont zonder iets van zich te verliezen of
te verminderen. De golf is en blijft het ENE dat zich in golving toont. De ontelbare golven,
de vele verschijnselen die wij waarnemen en zijn, zijn het ENE dat er maar is en dat zich
precies zó toont in een ogenschijnlijke veelheid.
Didactisch is de kracht van deze metafoor wellicht onvergelijkbaar ten opzichte van
andere metaforen. ‘Es gibt kein bessere Metapher für was wir sind’ herhaalde Jaeger. Wat
wij zijn… en wat aan ons verschijnt… is hier-en-nu het éne samenhangende vloeiende
gebeuren dat alles omvat, non-duaal, géén twee. Het vele is het éne golven en vloeien:
het is het ENE dat er maar is. Niets van mijn bewustzijn of van mijn lichaam, niets van
mijn geest of van de materiële wereld, niets in de kosmos of in het dagelijkse leven, kan
ik nog afscheiden van het ENE… zodra deze metafoor de meest diepgaande en leidende
duiding wordt van al wat ik ben. Van de ontgrenzende ervaring waarin ik mijzelf herken
als het ENE dat er maar is… Het ENE dat zich in de grote beperktheid van het hier-en-nu
precies zó toont als alles wat ik maar ben, waarnemen of gewaarworden kan. Toevallig,
zomaar, niet door mijzelf gemaakt of gewild, uit het NIETS. Als de oceaan die precies zó
golft in dít hier-en-nu.
Voor Jaeger was ‘de golf is de oceaan’ een metafoor van omkering (letterlijk bedoeld: op
zijn kop zetten) en ontgrenzing. Westerlingen gaan als vanzelf uit van hun ego – hun
eigen persoon – als een vaststaand iets, dat zichzelf kent en bestuurt, dat is afgescheiden
van wat het waarneemt en denkt. Het ego dat het leven – zichzelf(!) - zin geeft. Het ego
dat eeuwig van karakter is en zich redden wil middels de gedachte aan een eeuwig
blijvende en van het lichaam af te scheiden persoonskern die we geest of ziel noemen.
Het ego dat de wereld beschouwt en beheerst vanuit zichzelf.
Een mooie krachtlijn bij de opbouw van een Westerse zen-lijn is dat Willigis voortdurend
te rade ging bij de moderne wetenschap. Vandaaruit stelde hij niet aflatend de vraag wat
de (eeuwig blijvende) betekenis van dit ego zou kunnen zijn in de miljarden jaren van
wording, op dit stofkorreltje dat de aarde is, in het universum dat wij waarnemen te
midden van de miljarden universa die er zijn…? Wat is de betekenis van het (nietige) ego
dat het grote zoogdier ‘mens’ zich voorstelt te zijn in die paar jaar dat het er is? De mens,
het zoogdier dat als geen andere diersoort zichzelf doodt en met geweld verscheurt – al
zolang het er is? Het zoogdier ‘mens’ dat evolutionair gezien slechts een tijdelijk
verschijnsel is? Het ego dat vanuit de voorstelling van het grote (de macrokosmos) en
van het kleine (de microkosmos) zich altijd verdedigt en zich alwetend, almachtig, waant?
Jaeger bepleitte vanuit de metafoor ‘de golf is de oceaan’ de keuze om uit deze
desastreuze ik-begrenzing weg te gaan. De ik-begrenzing die leidt tot de ondergang van
het mens-zijn. Het ego dat nietsontziend alles in dienst stelt van zichzelf. Het ego dat in
een illusie, in een dwaling leeft.
Willigis zette de Westerse benadering van de werkelijkheid vanuit het ego op zijn kop: het
ego heeft geen enkele eigenstandigheid en is niet het goede uitgangspunt. De persoon is
een samenvloeiing, een manifestatie in de oceaan. De titel van het boek dat hem zoveel
bekendheid gaf zou daarom beter hebben kunnen zijn: ‘De oceaan is de golf’, zo legde hij
uit. Waarmee hij ook aangaf dat zijn ervaring van het ENE was geëvolueerd. Ten diepste
is de mens het ENE dat zich hier-en-nu zó toont. De mens is de ruimte zo wijds als de
oceaan waarin al wat die mens is, waarneemt of gewaarwordt, zich realiseert. De mens
zelf is de onmetelijke ruimte waarin al wat is zich realiseert… Volkomen vrij, zomaar, uit
het NIETS, veranderlijk, zonder stabiliteit, vooraf aan de menselijke rationaliteit die tekort
schiet om te beheersen. Een intense wonderlijke ervaring hier-en-nu, toevend in een
groot niet-weten.
Het leven vanuit de universele metafoor ‘de golf is de oceaan’ stelde Willigis in staat te
zijn wie hij als zenmeester was. Het werd de metafoor van zijn leven. Het tekende zijn
onderweg zijn met velen in de loop der jaren. Aan de hand van deze metafoor liet hij zien
dat zen in het Westen een eigen oorspronkelijkheid heeft. Waar de oceaan golft… en de
mens zich realiseert dát hij dat golven ís… dáár is zen op oorspronkelijke wijze. Het
Chinese monnikenleven of de Japanse samoerai cultuur hebben niet (langer) het
privilege van meer authentiek zen te beoefenen. Willigis ‘seculariseerde’ zen en ontdeed
het van culturele Oosterse gewoonten die niet de onze (in het Westen) zijn. Dat was zijn
diepste motivatie om zich deels los te maken van het Oosten en een eigen Westerse zen-
lijn te stichten. Hij was wars van de her-hiërarchisering van de zen-traditie in het Westen,
wars van geloften en wijdingen, van het geven van nieuwe namen en bijzondere kleding
aan hen die in het Westen de zen-weg gaan. Hij zag dat als culturele aanslibsels vanuit
het Oosten, als de heimelijke constructie van een nieuw houvast. De zen-ervaring van
Westerlingen realiseert zich hier in het Westen, in het alledaagse leven hier. ‘Een zen-weg
die zich niet realiseert te midden van het heel gewone alledaagse leven is een dwaalweg’
betoogde hij. De oefenplaats die een zendo is, is niet de plaats van het volle leven. Zoals
de traditie zegt: zen speelt zich af op het marktplein - niet op de berg. Zen hiërarchiseert
niet, scheidt niet af, stelt niet de één boven de ander. In zijn zendo’s en sesshins werden
de rituelen geminimaliseerd tot het dienstbare, werden mannen en vrouwen
gelijkgesteld, was een monnik niets meer als een niet-monnik. Zen openbaart zich hier
en nu, onmiddellijk en onbemiddeld, als dít dat HÈT is… er is niets anders.
Velen die bij hem kwamen ervoeren dat de presentie tijdens een (koan) gesprek hemzelf
verre oversteeg. Als zenmeester verwees hij niet naar zichzelf… maar wel naar het ENE
dat hij probeerde toegankelijk te maken voor de ervaring van zijn leerlingen. Daarbij ging
hij vaak voorbij aan de eindeloze capriolen van het ego. Hij ging met zijn leerlingen mee
op zoek naar het énige dat er maar is in het koan gesprek: het hier-en-nu, DÍT ogenblik!
Een ander ogenblik is er niet; er is niets anders als DÍT hier! Wees wat je bent… ‘hier und
jetzt!’
Velen zijn boos van hem weggegaan omdat ze bij hem geen herkenning en geen
erkenning vonden voor de capriolen van hun ego, voor het houvast dat ze zochten in
allerlei wetenswaardigheden van het christendom of van het boeddhisme, het houvast in
carrière of verleden, in theorieën en theologieën, in hun opgebouwde boekenwijsheid.
Geen herkenning en geen erkenning voor de zich meestal als mooi en interessant
voordoende afscheiding van deelgebieden van de ervaring van een leerling die niet in
staat is los te laten wat hem dierbaar is maar wat hem toch in de weg staat op de zen-
weg. Geen herkenning en geen erkenning voor de vele “ja.., maar…” opmerkingen, voor
de manieren waarmee leerlingen bewust of onbewust de weigering inkleden om zich
met overgave te begeven op de zen-weg…
Velen zijn ook gebleven om zich geleidelijk in de koan scholing te laten opengaan voor de
ervaring van de non-duale werkelijkheid die wijzelf zijn. Het thuis – de acceptatie bij
voorbaat van hun persoon - dat velen bij hem ervoeren lag ver voorbij de beperktheid
van zijn eigen persoon… en ook ver voorbij de beperktheid van de persoon van de
leerling… Zen maakt géén onderscheid – ‘de golf ís de oceaan…’ De koan scholing werd
zo het voortdurend wegnemen van hindernissen op weg naar eenvoud die richting wijst,
naar het ENE, naar non-duaal ervaren dat golvend zo ruim is als de onmetelijke oceaan.
En toch zo alledaags als precies dit hier – dít ís HÈT! In alle bescheidenheid, nederig
staande op de markt in het wonder dat zich voordoet van ogenblik tot vervloeiend
ogenblik.
De kenshukai (oefenweek voor de zen-leraren) van 21 tot en met 26 april 2020 van de
zen-lijn LEERE WOLKE werd vanwege de corona maatregelen op digitale wijze
vormgegeven. Ieder werd daar gevraagd wat zij/hij van belang acht voor de toekomst van
de zen-lijn die nu een fase van groei ingaat in afwezigheid van de stichter Willigis, die op
20 maart overleed. Mij lijkt het enige criterium voor de toekomst te zijn dat de zen-
leraren trouw hun zen-weg gaan, steeds zich openend naar geest en lichaam, met héél
hun persoon, voor het non-duale, voor het ENE dat er maar is en dat de mens zelf ís. ‘Als
een golf in de oceaan – als de oceaan die golft.’ Al het andere is daaraan dienstbaar, lijkt
mij, zoals Jaeger eindeloos poogde aan te reiken. Dat aan te reiken zag hij als zijn
levenstaak. Het is ook de onze.
Deze tweede zen-brief naar aanleiding van het overlijden van Willigis Jaeger sluit ik graag
af met het korte woordje dat hijzelf opstelde en waarvan hij vroeg dat het zou worden
voorgelezen tijdens de uitvaart. De abt willigde dit verzoek in en voegde er nog amper
iets aan toe. Het luidt:
‘Ik dank, dat ik er zijn mocht
in dit lichaam
in deze tijd
op deze plaats
voor de duur van mijn leven
voor alle ervaringen en ontmoetingen
voor het leren kennen van mijzelf
voor allen, die de weg met mij gingen,
ook voor allen, die het moeilijk hadden met mij,
en ik dank ieder
met wie ik mij in liefde verbonden weet.
De oergrond, die geen eigenschappen heeft,
die wij de naam god gegeven hebben,
maakt ons en alle vormen in liefde één.’
(Vertaling KvdM)