ZEN IN HET ALLEDAAGSE LEVEN
Zen-brief 9 - januari 2020
Zenmeesters lachen vaak.
Zenmeesters
lachen
vaak.
Dat
zij
huilen
lezen
we
niet,
zover
ik
weet.
Allen
–
vrouw
of
man
zijnde
-
kennen
zij
volop
‘de
purperen
draad’,
de
ervaring
van
het
lijden
en
van
het
verdriet,
die
ook
Boeddha’s
levenslange
zoektocht
in
gang
bracht.
Maar
meest
typerend
als
gemoedstoestand
is
voor
hen
toch
de
lach
van
de
gelijkmoedigheid
die
ontspringt
in
het
ogenblik.
De
zenmeester
ervaart
dat
zij
er
zomaar
precies
zó
is
vanuit
een
stromen
dat
zij
niet
kent.
De
meester
is
de
ervaring
geworden
van
het
zomaar
verschijnen
van
al
wat
er
is.
Nergens
anders
kan
iets
verschijnen
als
in
de
vloeiende
ervaring
die
zij
zelf
is.
En
die
ervaring
realiseert
zich
zomaar
in
dit
veranderlijke
ogenblik:
iets
anders
is
er
niet
als datgene wat er in dit ogenblik is.
Zenmeesters
lachen
vaak
om
dit
wonderlijke
verschijnen
van
alles
wat
ze
ervaren,
waarnemen
of
gewaarworden.
Altijd
is
het
een
lach
van
verwondering.
De
vlinder
fladdert
in
de
lucht
en
de
bloem
opent
zich
in
de
ochtendzon.
Waarvandaan
en
waardoor
gestuurd
of
bewogen?
Geen
enkel
filosofisch
of
theologisch
concept
krijgt
grip
op
dit
om-niet
verschijnen
van
vlinder
en
bloem.
We
hebben
concepten
voor
het
bewustzijn,
voor
het
stromen
van
alle
leven
dat
we
benoemen
met
‘God’
of
met
andere
namen,
ook
namen
afkomstig
uit
natuurwetenschappelijke
theorieën.
Maar
ook
die
namen
blijven
maar
namen
gebaseerd
op
hypothesen
over
iets
waar
we
niets
van
weten.
Wat
weten
we
over
het
ontstaan
van
de
tijdloze
dans
die
de
kosmos
is?
Wat
van
het
ontstaan
van
ons
immer
veranderlijke
bewustzijn?
En
daarvandaan:
wat
weten
we
van
het
komen
van
het
licht
in
onze
ogen,
of
van
de
volgende
gedachte
die
zomaar
opkomt,
het
volgende
woord
dat
we
laten
klinken?
We
denken,
jawel,
maar
hoe
ontstaat
aan
vlees,
bloed
en
witte
massa
een
gedachte
of
een
herinnering,
een
verlangen
of
een
verwachting?
Allerlei
verklaringen
uit
biologie
of
psychologie
bieden
slechts
een
illusoir
houvast. Illusoir, dat wil zeggen: we mogen en kunnen er gerust om lachen…
Zenmeesters
lachen
vaak.
Vaak
een
stille
lach
van
binnen,
ongezien,
intiem
geworden.
Ze
behouden
hun
gelijkgestemde
durende
innerlijke
vreugde.
Hun
bestaansvreugde
is
niet
te
verstoren.
Hun
hele
leven
is
als
en
lentewandeling.
Onder
hun
voeten
ontspruit
almaar
de
bloesem
van
het
bestaan,
het
openbloeien
van
het
mysterie
dat
zich
in
grote
schoonheid
wisselend
en
veranderlijk
toont
in
het
gewone
alledaagse,
in
de
stroom
van
het
meest
basale
leven.
De
lentewandeling
van
Chuang
Tzu,
een
prachtig
klassiek
schilderij
waarin
we
de
meester
lichtvoetig
zien
voortgaan
langszij
de
bloesem
die
bij
zijn
voeten
stap
na
stap
ontspringt.
Hij
kijkt
de
verte
in
waarin
de
majestueuze
bergen
hun
structuur
verliezen
in
de
LEEGTE
en
overgaan
in
het
universum
dat
zo
structuurloos
is
als
het
NIETS
en
goudkleurig
als
de
lucht
bij
zonsopkomst.
Het
mysterie
van
ons
bestaan
opent
zich
almaar
tot
wat
wij
zien,
horen,
ruiken,
smaken,
voelen,
denken
en
willen,
tot
wat
wij
zijn.
De
meester
is
het
mysterie
dat
zich
toont.
De
Hartsoetra
zegt
dat
onovertroffen:
alles
is
-
leeg
van
zichzelf
-
almaar
veranderlijk
verschijnend
als
vorm
die
in
zichzelf
geen
enkele
vastheid
kent,
als
leegte
die
vorm
is,
als
vorm
die
leegte
is.
Alles
is
de
LEEGTE
waarin
HET
verschijnt
als
DIT
en
overgaat
in
steeds
nieuw
verschijnen
in
veranderlijke
vormen.
Zonder
begin:
waar
zou
het
ooit
begonnen
zijn?
Zonder
einde:
waar
zou
dit
ooit
kunnen
eindigen?
In
het
éne
stromen
zijn
geboorte
en
dood
slechts
veranderingen.
Zo
intens
lévend...
en
in
hetzelfde
ogenblik
zo
intens
veranderlijk,
sterfelijk…
Nergens
anders
kan
HET
–
dit
ENE
-
zich
tonen
aan
mij
als
in
dit
vluchtige
ogenblik waarin ik er precies zó bèn. In haar verschijnen bèn ik het ENE.
Zenmeesters
lachen
vaak.
Ze
kunnen
hun
glimlach
meestal
niet
meer
verbergen.
Hun
vreugde
is
meest-oorspronkelijk.
Het
is
de
vreugde
van
het
vooraf
en
de
vreugde
van
het
voorbij
aan
alle
rationaliteit,
aan
alle
denken
en
maken.
In
die
vreugde
laten
ze
zichzelf
los
–
‘weten’
ze
zichzelf
los
-
en
ervaren
ze
alles
wat
ze
zijn,
zien,
horen,
ruiken,
smaken,
voelen,
denken
en
willen
als
los,
als
opgenomen
in
een
voortgaande
dans
die
ze
zelf
zijn.
Het
is
er
toevallig
precies
zó
HIER-en-NU.
Als
het
zomaar
fladderen
van
een
vlinder
die
ik
niet
maak
maar
die
in
mijn
zien
gewichtloos
danst
in
de
lucht.
Los.
Zo
gaan
de
meesters
rond
in
dat
aards
opbloeiende
leven
van
ons.
DIT
(leven)
is
HET
(verschijnen)
zondermeer… er is niets anders.
Zenmeesters
lachen
vaak.
Soms
is
het
een
schaterlach
van
bevrijding.
Ze
piekeren
niet.
Hun
inzicht
is
gebaseerd
op
ervaring,
niet
op
denken.
Oorzaak
en
gevolg
van
de
dans
spelen
een
rol
die
ik
niet
ken
en
die
ik
niet
kan
overzien,
ook
al
proberen
velen
er
een
structuur
in
te
zien.
Zen
erkent
dat
oorzaak
en
gevolg
er
zijn,
maar
waar
die
vandaan
komen
en
hoe
die
precies
werken,
daar
weet
zen
niets
van.
De
vlinder
vliegt,
de
bloem
bloeit,
een
kind
lacht
of
huilt,
de
ervaring
die
de
mens
is
realiseert
zich.
Karma
als
concept
wordt
afgewezen.
Duizenden
invloeden
werken
zich
uit
in
dit
unieke
zich
tonen
in
de
ervaring
die
ik
in
dit
éne
ogenblik
ben.
Duizenden
invloeden
vloeien
uit
in
de
vlinder
die
danst,
in
de
hele
kosmos
die
beweegt,
in
de
éne
dans
waarin
ik
meebeweeg.
Maar
ik
ken
de
oorzaak
niet
(non-causaal),
ik
kan
het
niet
analyseren
of
stabiliseren
(non-
substantieel)
en
die
alomvattende
dans
is
één
gebeuren
(non-duaal).
Als
het
ENE
dat
zich
realiseert
tot
wat
ik
ben:
waar
anders
zou
HET
zich
kunnen
tonen
als
in
de
zich
vloeiend
realiserende
ervaring
die
ik
ben?
Ik
ken
en
kan
niets
buiten
mijn
ervaren…
ik
ben
niets
buiten dit éne stromen…
Zenmeesters
lachen
vaak.
Het
kon
lang
duren
voordat
ze
zich
door
hun
lach
konden
en
durfden
laten
leiden.
Zich
laten
leiden
door
de
lach
als
de
diepste
bevrijdende
wijsheid.
Dat
hebben
ze
geleerd
na
zelf
eindeloos
naar
houvast
te
hebben
gezocht.
Hun
vreugde
is
gerijpt.
Hun
grijpen
is
voorbij.
Hun
lachen
is
niet
cynisch.
Veeleer
is
het
de
herkenning
van
de
eigenlijke
aard
van
het
menselijke
bestaan,
van
het
grote
stille
en
roerloze
niet-
weten
vooraf
en
voorbij
de
grote
(denkende)
twijfel
van
het
almaar
toch
willen
en
moeten
vinden
van
een
(bedacht)
houvast
dat
er
niet
is.
Daaraan
zijn
ze
nu
voorbij,
en
in
de
éénheid
van
hun
lichaam/geest
genieten
ze
het
leven
zonder
nog
greep
te
willen
krijgen
op
de
ervaring
die
zich
vloeiend
voordoet
als
wat
ze
zelf
zijn.
Zij
houden
van
dit
vervloeiende
leven
zoals
het
is.
Ze
staan
in
verwondering
dàt
ze
er
zomaar
zijn,
dat
alles
gave
is
ik-weet-niet-waarvandaan.
Ze
staan
in
de
dankbaarheid
er
zomaar
precies
zó
te
zijn.
Verwondering
en
dankbaarheid
dat
het
ENE
zich
zo
toont,
vluchtig
en
veranderlijk
uit
zichzelf.
Vrij
uit
zichzelf
toont
het
ENE
zich
HIER-en-NU…
en
er
is
niets
anders.
Het
toont
zich
als
het
denken,
willen,
zien,
horen,
ruiken,
smaken
en
tasten
dat
ik
in
dit
ogenblik
bèn
voorafgaande
aan
wat
ik
(later)
ervan
denk
of
wat
ik
er
(later)
mee
wil…
De
vreugde
van
de
zenmeesters
is
méést-oorspronkelijk,
ontspringend
aan
–
beter
–
ontspringend
in
de
oorsprong
die
zich
onmiddellijk
en
onbemiddeld
toont…
Non-duaal:
er
is
slechts
het
ENE
dat
stroomt,
dat
verschijnt,
dat
vloeit,
dat
zich
veranderlijk
toont
als
wat ik met een glimlach in dit ogenblik ben.
Zenmeesters
lachen
vaak.
Hun
lach
laat
zien
dat
ze
van
dit
leven
houden.
Maar
hun
lachen
is
geen
nihilisme.
Ze
houden
van
het
leven
zoals
dat
zich
in
het
ogenblik
voordoet.
Dat
is
het
eerste
-
nee
-
dat
is
het
énige:
er
is
niets
anders
als
wat
in
dit
éne
ogenblik
verschijnt…
HET
toont
zich
als
DIT.
Daarin
integreren
zich
al
hun
herinneringen
die
nergens
anders
kunnen
opdoemen
als
in
dit
HIER-en-NU.
Daarin
komt
ook
hun
verlangen
op.
‘Gisteren’
kunnen
ze
niet
herhalen
en
‘morgen’
kunnen
ze
nog
niet
doen….
Slechts
HIER-en-NU
ben
ik
en
doe
ik,
denk
ik,
verlang
ik,
verwacht
ik.
En
dat
is
mijn
leven,
het
leven,
de
prachtige
wereld
waarin
ik
sta.
Het
is
niet
niks
dat
mijn
meest
geliefde
medemens
zomaar
verschijnt
in(!)
de
unieke
ervaring
die
ik
ben(!)
Mijzelf
doorschouwend
en
vandaaruit
ziende
hoe
kwetsbaar
vluchtig
het
leven
van
de
ander
is
-
zoals
het
mijne.
In
dit
gedeelde
HIER-en-NU,
in
deze
volle
presentie,
kan
mededogen
ontspringen:
de
ervaring
van
het
één
zijn
van
mijzelf
en
de
ander
in
het
éne
vluchtige
ogenblik
van
verschijnen.
In
het
MU
van
meester
Joshu.
In
het
éne
gebeuren
dat
er
maar
is
en
waar
we
onszelf
en
de
ander
aantreffen,
zomaar
om
niet.
In
de
éne
dans
van
de
vlinder
-
en
van
al
wat
is
–
van
wat
wij
zelf
zijn.
We
zijn
al
één
-
we
zijn
al
het
ENE
–
voordat we erover kunnen denken of spreken.
Zenmeesters
lachen
vaak.
Maar
nooit
goedkoop
of
oppervlakkig.
Hun
durende
vreugde
is
gerijpt.
In
goede
en
kwade
dagen,
los
blijvend
van
een
toevallig
oordeel.
Vrij
meegaande
in
het
alledaagse
leven
met
zijn
zorgen
en
verantwoordelijkheden
die
–
hoe
belangrijk
ook
-
ook
maar
vluchtig
verschijnen
van
ogenblik
tot
ogenblik.
Die
zorgen
en
verantwoordelijkheden
zijn
er
om
in
op
te
gaan…
‘wetend’
dat
ze
vluchtig
zijn,
veranderlijk,
zonder
kenbare
oorsprong
of
kenbaar
vaststaand
doel.
Omstandigheden
zijn
hoe
dan
ook
evenzeer
de
éne
dans
die
er
maar
is.
Uit
zichzelf
toont
zich
in
de
ervaring
die
ik
ben
de
werkelijkheid
zoals
die
is,
onafhankelijk
van
mijn
oordelen
en
benoemingen.
Vooraf
aan
een
oordeel
dat
ik
(achteraf)
formuleer
als
een
poging
tot
duiding
of
stabilisatie.
Vooraf
aan
schuld
die
ik
(achteraf)
zou
willen
toekennen
aan
deze
of
gene
of
aan
mijzelf.
In
de
rust
van
de
acceptatie
dat
DIT
HET
ís.
Het
alledaagse
waarin
ik
sta
is
als
een
oppervlaktestructuur
van
het
mysterie
dat
ik
bèn
en
dat
zich
niet
begrenzen
laat…
door
niets
wat
ik
vind
of
wil
of
doe.
Het
alledaagse
leven
is
als
het
golvend
dansen
van
de
oceaan…
Van
de
oceaan
die
dieper
gelegen
alles
dragend
is,
stiller
dan
de
stilte
die
ik
ken,
meer
één
dan
ik
benoemen
kan,
in
ruste
meer
dan
het
diepste
rusten
dat
ik
ken.
En
altijd
vrij
in
zichzelf
–
vrij
uit
zichzelf
golvend
en
vervloeiend
als al wat is.
Zenmeesters
lachen
vaak
omdat
ze
staan
in
de
vrijheid
van
het
verschijnen
van
de
ervaring
die
zich
zomaar
realiseert
tot
wat
zijzelf
zijn.
Dit
almaar
verschijnen
is
hun
thuis.
Ze
hebben
dat
thuis
gevonden
vooraf-en-voorbij
elke
poging
tot
vasthouden
en
beheersen.
Vooraf-en-voorbij
elke
afscheiding
die
ze
zouden
kunnen
bedenken
in
het
ENE
(gebeuren)
dat
zich
toont
uit
zichzelf
en
uit
een
vrijheid
die
ik
niet
ken.
Zenmeesters
zijn
zich
één
gaan
‘weten’
met
het
ENE.
Hun
leven
is
geworden
tot
de
ervaring
van
het
ENE
dat
zich
zó
toont
en
buiten
dat
ENE
ervaren
zij
niet:
DIT
is
HET.
Vrij
uit
zichzelf,
niet
gebonden,
niet
beperkt,
universeel
en
niet
begrensd.
Vrij
en
niet
gehinderd
als
de
LEEGTE
die
alles
draagt.
LEEGTE,
die
ongekende
vrijheid
van
het
NIETS
waarin
alles
zomaar
vrij-uit-zichzelf
verschijnen
mag.
Hoe
mooi
dat
NIETS
–
die
ontvankelijkheid
-
te
zijn in geluk en in lijden. Tot in de laatste adem die gegeven is om niet.
Zenmeesters
lachen
vaak.
Zij
hebben
het
leven
in
zijn
vluchtige
schoonheid
doorschouwd.
Geleden
hebben
ze
aan
het
zoeken
naar
houvast,
aan
de
poging
het
ego
te
stabiliseren
en
te
behouden
om
de
verandering
en
het
lijden
te
ontgaan.
Maar
het
ego,
het
ik,
is
ook
maar
verschijnend…
is
ook
maar
een
veranderlijke
stromende
vorm
–
een dans als die van de vlinder - die leeg is van zichzelf. Hoe wonderlijk mooi om niet.
Zenmeesters
lachen
vaak.
Ze
zijn
de
vrijheid
van
het
ENE
geworden.
Innerlijk
zo
vrij
als
het
mysterie
zelf:
iets
anders
is
er
niet.
Wat
een
wonder!
Wat
een
pracht!
Wat
een
schoonheid
die
wij
in
de
ervaring
zomaar
zijn!
Die
wonderlijke
schoonheid
die
ons
verre
overstijgt! Dank dát ik er zomaar ben, dat ik DIT meemaken mag...
Kees van den Muijsenberg.